Hoofdstuk 7

LEUKER KUNNEN WE HET NIET MAKEN[1]

 

GENERATIE 3: [III-B] CLAES JACOB SCENERTSZ

Gegevens over Claes Jacob Schenertsz, de tweede zoon van Jacob Scenert [II-b], zijn behalve in de boeken van het klooster Leeuwenhorst ook te vinden het oud-Archief van de Gemeente Noordwijk. Zo komt hij voor in een van de oudste Dorpsrekeningen die bewaard zijn gebleven.
In de "Rekening vanden excys van anno 1496" vinden we een lijst van ingezetenen die een plaatselijke belasting moeten betalen. Deze accijns werd geheven op het gebruik van bier en wijn, het slachten van vee en over het aantal melkkoeien dat werd gehouden.[2] In het dorp Noortich (de plaatsing in de lijst en de daar genoemde namen van ingezetenen duidt op de Bronsgeest) vinden we:
"Claes Jacob Scheenens soen 4 vaeten byers . ghesleghen een beest . een varken ende ghemolken 8 1/2 koe, facit , 3 pond en 6 stuvers".

Op elk vat binnenlands gebrouwen bier dat in Noordwijk geconsumeerd werd, werd een bedrag geheven van 6 groot Vlaems. Voor het slachten van een beest ofwel een koe en voor het slachten van een varken was het tarief, respectievelijk 4 groot en 2 groot. Een melkkoe in de wei moest 12 groot aan belasting opbrengen. In Noordwijk aan Zee betaalde men iets lagere bedragen per vat bier, over koeien die in de wildernis (de duinen) werden geweid betaalde men een lager bedrag.
Deze belasting werd in 1490 ingesteld door Maximiliaan, rooms koning en Philips, aartshertog van Oostenrijk, in verband met de armoedige omstandigheden waarin de plaatselijke bevolking verkeerde waardoor zij niet in staat waren om de gebruikelijke belastingen op te brengen.
Er komen in de lijst van 1496 in totaal 284 personen voor die aangeslagen worden voor de belasting op bier en vee, van wie 190 te Noordwijk-Binnen, De Klei, De Nes en Langeveld en 94 te Noordwijk aan Zee. Van deze ingezetenen waren er 26, veelal weduwen, vrijgesteld aangezien ze armlastig waren. Bovendien waren de adel en geestelijkheid vrijgesteld van het betalen van belasting, wat de berekening van het totaal aantal inwoners van het dorp moeilijk maakt. Een redelijke schatting zou op grond van daarvoor gebruikelijke criteria een toenmalige bevolking van omstreeks minder dan 1500 zielen opleveren.[3]

Ook in 1511, 1514, 1521, 1526, 1528 en 1531 betaalde Claes Jacobsz 3 pond 10 stuivers aan pacht over een morgen teelland dat hij huurde van het Gasthuis. Soms staat bij zijn naam als toevoeging: "inde Cleij". Dit om hem te onderscheiden van een mogelijke andere Claes Jacobsz. De Cleij is de naam van een gebied ten zuidwesten van Noordwijk, waar Claes Jacobsz op dat moment woonachtig was.

De dorpsrekening, waarin de ontvangsten en uitgaven van jaar tot jaar werden genoteerd bestond in de jaren rond 1500 uit slechts enkele pagina's. Het jaar liep van Letaere Jerusaelem (de 3e zondag voor Pasen) van het ene jaar tot dezelfde dag Letaere Jerusaelem van het volgende jaar. De inkomsten bestonden voornamelijk uit de opbrengst van de verhuur van de inning van de accijns en de opbrengst ervan. Verder waren er nog opbrengsten die voortkwamen uit de uitkoop bij erfenissen. De erfgenamen moesten uit de opbrengst van de erfenis een bepaald percentage afdragen als een soort successierecht afdragen.

De pachter van de excys gaarde de plaatselijke belasting die hoofdelijk werd omgeslagen en dan ook ommeslaegh werd genoemd en kreeg daar een vergoeding voor. De hoogte ervan was min of meer afhankelijk van het tekort in de dorpskas. Indien er het in het voorgaande jaar een positief saldo resteerde, werd dit bedrag door de vier gezwoorens, waarvan er ieder jaar twee in functie bleven (de oude gezwoorens) en er twee nieuw werden aangesteld (de jonge gezwoorens), bij het sluiten van de rekening overgedragen. Het saldo vormde het begin van de volgende Dorpsrekening en werd dan geboekt bij de inkomsten.

Verder was hij in mei van het jaar 1514 toen de rekening over het jaar 1511/1512 "gedaan en gesloten" werd, aanwezig onder de bueren ende ghesworen.[4] Het negatieve saldo bedroeg het luttele bedrag van 1 schelling en 6 penningen.
Claes Jacopsz wordt aan het eind van de Dorpsrekening over 1513/1514 genoemd, wanneer het batig saldo over die periode wordt overgeleverd aan de vier gezwoorens Adriaen Jansz, Bouwen Jansz, Claes Jacopsz en Nanninck de backer.[5]

In de Dorpsrekening over 1516 tenslotte staat het positieve saldo (waarschijnlijk over 1515) vermeld in de post:
"Ithem ontfanghen van Ariaen Jansz ende Claes Jacopsoen van hoer rekenyng myt haer mehalpers (medehelpers), facit 56 gulden,12 stuivers en 6 denieren".[6]

Het huurcontract dat zijn broer Ghysbrecht Jacop Scenertsz [II-c] in 1513 afsloot (Hoofdstuk 6) liep in 1522 af. Dit contract werd weliswaar verlengd, < voor de originele tekst - zie bijlage F > maar kwam voor de periode van 1523 tot en met 1533 voor de percelen van 2 morgen broekland en de 6 hond teelland daarbij op naam te staan Claes Jacopsz Scenertsz tegen
14 pond en 10 stuivers hollants vry ghelts.[7] De resterende 2 1/2 morgen, gelegen naast het perceel genaamd "de Wilpen" ten noorden van Offem en de 4 hond teelland ten zuiden van de bronsgeesterweg in "het lage zand" kwamen op naam te staan van Jelis Jansz mandemaker, die hiervoor 11 pond hollants vry ghelts aan huur moest afdragen.[8]

In de kloosterrekening van 1525 vinden we echter nog het volgende: "Claes Jacop Schenertsz loco Gijsbert zijn broeder van 2 morgen brouclants ende 1 morgen teellants te huyer 14 pond en 10 stuivers." Hij nam het huurcontract van deze percelen dus over van zijn broer Ghysbrecht.[9]
In 1533 wordt er een nieuw huurcontract afgesloten voor deze grond, aangezien het vorige contract afliep. De voorwaarden bleven hetzelfde, de huur werd opgetrokken naar 16 "ponden van veertich groten Vlaems per pond vry gelt".[10] Toen in 1541 het huurcontract van Claes Jacop Schenertsz afliep, werden de percelen op dezelfde voorwaarden van 1542 tot 1550 verhuurd aan Willem Claesz.
De huur moest volgens het contract jaarlijks in gevalideerd geld worden afgedragen op Sint Lambertusdag en bedroeg 13 gouden karolus gulden.

Claes Jacobsz werd in 1536 aangeslagen bij "de ommeslach die by den ghemeen buyren ommegheslagen is" voor een bedrag van 6 pond.[11] In 1537 kwam zijn bijdrage in de bede op 7 pond.[12]
Volgens de gegevens van de Ommeslag in de Dorpsrekening over 1544 en 1545 is hij niet meer in leven en blijkt zijn weduwe Griet Claes Jacobs in de Zeestraet te wonen.[13],[14]
In 1544 werd zij voor 6 pond aangeslagen. In 1545 was er tweemaal een ommeslag, de eerste genaamd de Sint Jans bede en de tweede de Kersmisbede. Zij moest bij de eerste bede 3 pond bijdragen, bij de tweede was dit 4 pond en 10 stuiver. De (oude) Zeestraat liep in die tijd van de Voorstraat (hoek Douzastraat / Offemweg) via de huidige Pickéstraat en de oude Zeeweg, rechtstreeks naar Noordwijk aan Zee.


[1] Slagzin Belastingdienst 2000 - 2001
[2] GANw.Inv.292(1496)fol.12
[3] Zie ook: Noordwijks vroegste Dorpsrekeningen - H.Schelvis in: "de Blauwdotter", kwartaalblad van het Genootschap "Oud-Noordwijk" / Zomer 2002 nr.123
[4] GANw.Inv.291(gemerkt"A") (1511/1512)fol.6
[5] GANw.Inv.291(gemerkt"A") (1511/1512)fol.5v
[6] GANw.Inv.291(gemerkt"A") (1516)fol.1v
[7] Lwh / Inv.7(1509)fol.61v/bis
[8] Lwh / Inv.7(1509)fol.79Nw
[9] Lwh / Inv.133(1525)fol.8v
[10] Lwh / Inv.9(1537)fol.56vNw
[11] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1536)fol.3
[12] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1537)fol.11
[13] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1544)fol.42
[14] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1545)fol.57 en fol.65v