Hoofdstuk 13
VAN ALLE MARKTEN THUIS
GENERATIE 6: [VI-B] JAN HUYGENSZ
Jan Huygensz, die de hoofdpersoon in de familiegeschiedenis van de familie
Warmenhoven genoemd mag worden, zal in dit hoofdstuk voor het voetlicht gebracht
worden.
Jan Huych de backer werd voor de 10e penningover Noordwijk van 1561 gethaxeert
voor zijn eygen huys voor 5 f. en diende diengevolge voor de 10e penning, 10
stuivers betalen.[1]
Hij huwde omstreeks 1570 met Reympgen Jansdr, de weduwe van Jacob Eeuwoutsz.
Deze was schipper en woonde westeinde. Uit dit eerdere huwelijk werd in 1558 een
zoon geboren, Adriaan Jacobsz alias Adriaan Man Jacobsz. Deze was bakker van
beroep en huwde met Trijntje Gysendr alias Trijn Mannendr. Uit deze tak stammen
Jan Trijntges en later Joost Jan Tryntges. Adriaan Jacobsz is dus een half-broer
van de kinderen uit Jan Huygensz backer's huwelijk met Reympgen Jansdr.
Ook Jan Huygensz had last van de Spaanse troepen. Vanuit de Dorpskas werd hij
regelmatig gecompenseerd.[2] Het blijkt om behoorlijke bedragen te gaan.
"Betaelt Jan Huygensz backer van vyftich Roggen broden en twee ende vyftich
paert tarwen brooden, blyckt by quitantie, 14 gulden en 10 stuivers" en "Betaelt
Jan Huigensz backer van broot tot zynen huyse gehaelt de somme van 8 gulden en
16 stuivers". Mogelijk gaat het hier om brood dat aan de armen werdt uitgereikt
toen de Spaanse troepen Noordwijk tijsterden.
In de ommeslagh over 1576 wordt hij aangeslagen voor een bedrag van 2 gulden en
10 stuivers.[3]
Bij de verkoop van een huis aan Jan Pietersz mandemaecker in de Achterkerkstraat
in 1577, blijkt Jan Huygensz een pand te bewonen aan de Zuytwest- en de
noordwestzijde hiervan.[4]
In de Rechterlijke Archieven in Zuid-Holland, betreffende Noordwijk vinden we
Jan Huygensz voor het eerst in 1578 vermeld als schepen.[5]
Verder was hij in 1582 verantwoordelijk voor de inning van de dorpsbelasting,
deze zogenaamde excyns-inning kon men huren.[6]
"Eerst ontfangen van Jan Huygensz Backer . In betalinge van drie termynen van
den excyns bij hem gehuyrt Letaere Lxxxij (1582) . Int geheel om 425 gulden,
daerom de drie termijnen alhier 328 gulden en 15 stuivers".
In 1583 betaald hij de laatste termijn inclusief rente 106 gulden en 5 stuivers.[7]
Als heijligeestmeester tot Noortwijck, betaalde hij in hetzelfde jaar voor een
losrente, die hij in die functie namens het Heijligengeesthuys op Sint Jansdag
in de somer had ontvangen, een bedrag van 18 gulden.[8]
Onder de Gasthuisrekeningen over 1581 en die over 1582, beiden "gedaen en
gesloten Inde Kerckecamer tot Noortwijck, Int by weesen van Joncker Cornelys
Verboeckhorst Pietersz, baliu en Schout tot Noortwijck" op 6 maart 1585 treed
hij op als een van de ondertekenaars.[9]
Beide keren tekent hij met zijn huismerk.
De Gasthuisrekening over 1583 had een positief saldo opgeleverd van 148 gulden,
4 stuivers en 10 penningen.[10] De Heijlige Geestmeester Jan Huygensz backer leverde
dit bedrag over aan de zittende "rendant" Willem Jeroensz Cramer. Over dit
bedrag betaalde Jan Huygensz ook nog eens 7 gulden renten. In 1583 wordt hij
vermeld als "oude rendant" zodat hij reeds in 1582 als gasthuismeester moet zijn
aangesteld.[11]
Een van de posten (over 1584) die uitbetaald moesten worden betreft Jan Huygensz
backer.[12] "Noch van Jan Huygensz backer van t gehele eerste Jaer den armen ter
weecke broot (volgende de specificatie) te leveren begunnende vanden achtsten
aprilis 1584 tot den 18den aprilis 1585, daeraen volgende toe, betaelt 156
gulden."
Ook in latere jaren kreeg hij betalingen uit de Gasthuiskas over de levering,
het bakken van rogge en tarwe en voor witte broden voor de arme luyden. Mogelijk
bestond er een soort roulatie systeem waarbij ook andere bakkers bij betrokken
waren.
Over het jaar 1587 ontvangt hij voor het brood en het bakloon over dat jaar 141
gulden.[13] Ook staat hij weer aan het slot van de rekening vermeld met zijn
huismerk.
In 1584 blijkt hij in de Kerckstraat te wonen als hij van een poorter der stede
van Leyden, Jan Jansz genaamd en van Ghybrecht Antonisz, de man en voogd van
Marytgen Jansdr "een huysinge ende erve staende ende gelegen Inde Kerckstraet"
koopt.[14]
De dorpsrekening over 1585 vermeld een post waarin Jan Huygensz backer namens
het dorpsbestuur naar Den Haag rijdt om een aantal mensen, die voor het dorp
grote verdiensten hadden gedaan, "te belonen" namens het dorp middels een gift
van lammeren en schollen.[15] Deze waren bestemd voor de heere van Noordwijk,
Franchoys de Vieri houtvester, meester Symon van Veen, advocaat en Gerard vander
Burch, procureur. Hiervoor ontving Jan Huygensz 30 stuivers uit de dorpskas.
Een jaar later koopt hij samen met Jan Pietersz Wiel lyndraeyer van Jan
Adriaensz Bosch "een croftgen lants" gelegen aan de Achterweg.[16] In de koopakte
blijkt dat de grond 8 roe voet breed is en van de achterwecht "rechtoff tot
aende wateringe" toe loopt. Waarschijnlijk betreft het grond waarop een lijnbaan
gevestigd is of wordt.
Op 14 mei 1587 koopt hij van de voogd van Hillegont Pietersdr, die de man was
van Neeltgen Pietersdr en hun broer Pouwels Pietersz een stuk grond van
omstreeks 9 hont en nog een "stucke lants groot omtrent 19 hont' van t convent
van Leeuwenhorst". Het tweede perceel is belast met een jaarlijkse erfpacht aan
het Klooster.[17]
In 1590 wordt hij genoemd als Gasthuysmeester. Hij overleed ca. 1597/ begin
1598.
Uit zijn huwelijk met Reympgen Jansz kennen we drie zonen: Jeroen Jan Huygensz,
Jan Jansz alias Jans Jansz Spanjaert en Huyg Jansz Backer.
In het Archief van het huis Offem treffen we Jan Huygensz backer (waarschijnlijk
in zijn functie als Gasthuysmeester) aan in een akte betreffende de aankoop van
een groot perceel van 3 ½ morgen, gelegen In de Cley.[18]
Hiervan wordt door Joncheer Cornelis vander Bouchorst als schout en Anthonis
Willemsz en Jan Adriaensz als schepenen van Noortwijck een oorkonde vervaardigd.
De aankoop van de grond geschiedde "Int openbaer binnen de Stede van Leyden
vande gecommitteerde vande heeren Staten van Hollant ende Westvrieslandt".
Het land was gelegen in de buurt van de Achterweg, gezien de belendende percelen
van Willem Willemsz, Jan Cornelisz en Meeus Symonsz. Op het land berust een
"Erffelicke onlosbare rente van 54 ponden". Dit was in die tijd een
onverklaarbaar hoog bedrag, mogelijk omdat het om zeer goede grond ging met hoge
opbrengsten. De opbrengst van de koop van dit grondstuk kwam in zijn geheel ten
goede aan het dorp van Noortwijck en was bestemd voor de kerckendiensten. De
akte was ondertekend op den 17 January Anno 1594, waarbij de Joncheer werd
vertegenwoordigd door Wolphert, Schout van Noortwijck.
In het jaar 1598 getuigde Jeroen Jansz (zie aldaar) dat Reym Jansdr, "wedue van
wylen Jan Huygensz backer, syn moeder te samen met een zekere Arent Barentsz"
dat zij de Impost van haer buyr (bier) dat zij over het laatste jaar zou
betalen, heeft uitgekocht.[19]
Jan Huigensz backer is dus voor 24-1-1598 (de in de akte vermelde datum)
overleden.
In 1599 wordt Reympgen genoemd in het Quohier van de Capitale leninge over de
ambacht van Noordwijk als weduwe. Zelf overleed zij in 1605.
Voor zij overleed kreeg zij echter nog te maken met een proces, dat werd
aangespannen door een chirurgijn, genaamd Christiaen van Berckel alias van Loon.[20]
In het archief van Offem is een groot deel van de correspondentie bewaard
gebleven, de reden ervan is niet helemaal duidelijk maar waarschijnlijk omdat
Dirck Wolphertsz, de gemeente secretaris erbij betrokken was.
Hij had op 7 maart 1602 van Jan Huijgen of Reym Jans voor 750 gulden een huis
gekocht in de kerkstraat en had afgesproken, of beweerde dat althans, dat een
schuur afgebroken moest worden en hij recht had op de grond. Hij wenste voorts
een vrije doorgang van 6 voet en gemeenschappelijk gebruik van de (water)put,
verder mocht het kleine huis niet hoger gemaakt worden. Bovendien wilde hij
"licht mocht scheppen (een raam maken) waar het hem het beste paste. Dit alles
werd vastgelegd door Notaris vander Laen op 5 december 1603. Het probleem was
echter dat Dirck Wolphertsz, die de verkoopakte had opgemaakt, daarin een aantal
zaken anders had beschreven dan Christiaen Jansz achteraf had gewild. Toen de
koopbrief voor Schout Joncheer Cornelis vander Bouchorst en de schepenen werd
gepasseerd, kreeg hij spijt over de voorwaarden die daar instonden, maar Dirck
Wolphertsz daarop aangesproken, volhardde dat de afspraken duidelijk waren. Hij
moest zelf maar uitzoeken of hij op het stuk grond waar de schuur had gestaan
mocht bebouwen. Toen hij thuiskwam en de koopovereenkomst doorlas bleek ook nog
eens dat zijn wens om het raam, dat hij in zijn huis wilde aanbrengen niet aan
de kant van de buren gemaakt mocht worden en daarom besloot hij het proces te
gaan voeren.
[1] RAZh.Inv.1372(1561) 10e Penning toegang 3.01.03 Nw
[2] GANw.Inv.294(gemerkt "B")(1572)fol.233v en fol.237
[3] GANw.Inv.294(gemerkt "B")(1576)fol.3
[4] RAN.Inv.164(1577)fol.6v
[5] RANw.Inv.164(1578)fol.10
[6] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1582)fol.312
[7] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1582/1583)fol.320
[8] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1582)fol.323v
[9] GANw.Inv.867(1581)fol66v en Ref.= GANw.Inv866(1582)fol.83
[10] RANw.Inv.867(1584)fol.88
[11] GANw.Inv.866(1582)fol.67
[12] GANw.Inv.867(1584)fol.90
[13] RANw.Inv.867(1587)fol.142v
[14] RANw.Inv.165(1584)fol.21v bis
[15] GANw.Inv.294(gemerkt"B")(1585)fol.4v
[16] RANw.Inv.165(1585)fol.22 bis
[17] RANw.Inv.165(1587)fol.13v
[18] RAZh.Inv.1307-Offem 17-1-1594
[19] NAL.Inv.62Aktennr.2(1598)fol.23
[20] RAZh.Inv.968(1602)